Historie – ontstaan Gereformeerde Kerk Hengelo

Ontstaan Gereformeerde kerk Hengelo

Voormalige kerk aan de Wolter ten Catestraat anno 2006, Wolfs Woontextiel

Voormalige kerk aan de Wolter ten Catestraat anno 2006, achterzijde

De Hengelose predikanten van na de Bataafs-Franse tijd zijn duidelijk de ‘moderne’ richting toegedaan. Geen verbazing dus als in Hengelo van 1872 tot 1892, meerdere ‘uittredingen’ plaats vinden wat o.a. in 1892 leidt tot het oprichten van de Gereformeerde Kerk Hengelo.

Enkele gegevens van archivaris J.J. van Wieringen van de Gereformeerde Gemeente:

Reeds omstreeks 1885 kwamen enkele “zoekenden” naar de juiste woordverkondiging bijeen op een zolder van een “vriend” aan de Waarbekenweg. Dat was bij de familie Broeksma en men noemde elkaar “vrienden”; men ging samen naar kerkdiensten in de omgeving, bijvoorbeeld lopende naar Enschede.

In 1892 begon de Gereformeerde Kerk in Hengelo met 140 leden. In dit jaar werd er een aanvraag gedaan voor een eigen kerkgebouw, lees de bijlage gericht aan de koningin:

aanvraag_kerkbouw_geref_kerk_1892 »

De tekst van de bijlage »

In deze aanvraag wordt uitgebreid stil gestaan bij het uittreden / afscheiden van de Hervormde Gemeente en motieven aangedragen voor het verkrijgen van een eigen kerkgebouw.

Een van de vrienden van het eerste uur, Jan van Alphen, was grondeigenaar, voor de A.R.-partij lid van de gemeenteraad en later ook wethouder.

Deze vriend bezat enkele huizen aan de Wolter ten Catestraat, welke hij schonk aan de Gereformeerde Kerk; één om te verhuren, teneinde de inkomsten te verhogen, en het tweede kon worden ingericht voor kerkdiensten.

Verdere scheuringen

In de beginjaren van de derde decade van de vorige eeuw hebben we veel problemen gekend in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Daar was allereerst de kwestie “Geelkerken” die na de Synode van Assen in 1926 uitliep op een scheuring. De kerken van het “Hersteld Verband” scheidden zich af na de schorsing van dr Geelkerken. Na de oorlog sloten zij zich aan bij de Hervormde Kerk, waar zij dezelfde functie konden krijgen die zij hadden als “Hersteld Verbanders”.

In de dertiger jaren ontstonden polemieken in kerkelijke bladen. Het discussiepunt werd steeds meer uitgeplozen. Men beschuldigde elkaar van onjuiste standpunten en kon op zeker moment geen redelijk contact met elkaar onderhouden.

Ondanks de oorlogsdreiging ging men voort tot in de bezetting, toen een Synode werd uitgeschreven om tot een beslissing te komen. Over verschil van opvatting inzake bepaalde delen van de belijdenis stemde men tijdens een Synodevergadering en schorste een Hoogleraar van de Kamper Hogeschool: Prof K Schilder was de zondebok en werd weggezonden. Begrijpelijk dat velen het daarmee niet eens waren. Daar het ging over interpretatie van artikel 31 van de kerkorde werden de groepen die achter Schilder stonden de “een-en-dertigers” genoemd.

Weer was een Gereformeerde Kerk ontstaan. In het begin van de vijftiger jaren zijn nog pogingen gedaan om de breuk te herstellen, maar het lukte niet: aan beide zijden bleef men halsstarrig.

Helaas moeten we constateren dat ook de Hengelose kerkenraden hun steentje hebben bij gedragen aan deze broedertwist. Zowel in 1926 als in 1944-45 heeft de kerkenraad hier een halsstarrig standpunt ingenomen. Dat blijkt uit de methode die men toepaste. Toen door de anderen voorlichtingsavonden werden gehouden in Enschede, werden afgevaardigden naar die vergaderingen gezonden om te kijken en te luisteren wie aanwezig waren uit Hengelo, en wie de voorlichting verzorgde. Daarover werd dan verslag aan de kerkenraad uitgebracht.
Dat scheuringen in families ontstonden werd over het hoofd gezien. Het gezag van de kerkenraad moest gelden, in navolging van het gezag van de Synode.

Aanvraag voor een eigen kerkgebouw, gericht aan de Koningin

Bijlage

Aan H. M. de Koningin

Geven met den hoogsten eerbied te kennen de ondergetekenden Opzieners en Armverzorgers van de Gemeente onzes Heeren Jesu Christi te Hengelo (0) die op heden saamvergaderd waren onder voorzitting van den Wel. Eerw. Heer Ds. H.J. Allaart Bedienaar des Woords bij de Gereformeerde Kerk te Deventer en die namens deze nagebuurde Kerk den Kerkeraad als Consulent ter zijde staat, tot tijd en wijle haar een eigen Bedienaar des Woords zal geschonken worden;
dat in dit dorp sinds onheuglijke tijden waarvan het tijdstip niet met volkomen nauwkeurigheid te bepalen is, eene Gemeente van onze Heere Jezus Christus bestaat; dat ook deze Gemeente in de Zestiende Eeuw, evenals schier alle Vaderlandsche Kerken, haar levensbeginsel bedreigd zag door de werking der toenmalige, naar Rome genoemde Hierarchie;
dat in dezen bedenkelijken toestand de belijders onzes Heren Jesu Christi aan verschillende plaatsen ter redding van hunne Kerk uit dezen nood, zich verplicht hebben gezien, zich te onttrekken aan de bestuurders, die in naam van deze Hiërarchie het vrije leven der Gemeente onderdrukt hielden, en om Krachtens het hun van Christus wege verleende recht door eigen aanwijzing, andere Opzieners en Armverzorgers te doen optreden;
dat ook de Gemeente te dezer plaatse, ondanks den tegenstand van het toenmalige Kerkbestuur, aanvankelijk van onnatuurlijke banden bevrijd en met hulpe van genabuurde Kerken Gereformeerd zijnde, als toen eeuwenlang onder een nieuw opgetreden Kerkbestuur, in Organisch en Confoederatief verband met de andere deelen van het lichaam des Heeren (vooral binnen de grenzen van ons Vaderland) heeft geleefd en zich in goeden welstand en niet onbelangrijken bloei heeft mogen verheugen; hebbende ook zij zich daarbij geschikt onder de bekende Kerkenordening, die door onderscheidene Nationale Synoden hier te lande vastgesteld en herzien is;
dat echter in dezen toestand, geheel buiten haar voorkennis en medewerking, een aanmerkelijke wijziging is gebracht door de invoering bij Koninklijken besluit op 7 januari 1816, van het Algemeene Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, waardoor zij het bedektelijk, toch wederom een Hierarchische Kerkbestuur aan de Kerken dezer landen is opgelegd;
dat zij aanvankelijk het gevaar, dat hieruit voor haar levensbeginsel dreigde, niet heeft ingezien, en daarom jarenlang feitelijk onder deze tegenschriftnatuurlijke Kerkorde heeft verkeerd, en eerst van lieverlede de noodlottige werking hiervan zoo in eigen boezem als in de Zusterkerken ontwaard heeft; dat vooral in de laatste jaren, en in toenemende mate sedert het begin van 1886, de Kennelijke toeleg van dit Hiërarchisch Bestuur aan het licht trad, om de Belijdenis, die toch grondslag van alle zichbare Kerk is, op zijde te schuiven, gelijk dit bleek door de verandering van de Proponentsformule; door de gansch ergelijke regeling van de toelating tot het heilig Avondmaal;
door het benoemen van geheel ongeloovige personen tot Hoogleeraren, om de Bedienaren des Woords op te leiden;
door de huldiging van algeheele leervrijheid;
door het altoos vrijspreken van hen, die tegen de Belijdenis reageerden;
en niet het minst door het stelselmatig in het ongelijk stellen van hen, die van het Belijdend Karakter der Kerk opkwamen, en dat waar deze verontrustende verschijnselen reeds afgezien van het jongste conflict, een steeds dreigende karakter hadden aangenomen en alzoo de Confessioneele bodem van onder onze Kerken schier geheel weggleed met name het jongste Conflict op onwedersprekelijke wijze geopenbaard heeft hoe geheel deze Hiërarchie, door zucht naar zelfbehoud gedreven, vijandig optrad tegen de handhavers der Belijdenis en niet de verwerpers van den Christus maar zijne getrouwe getuigen uitwerpt, dat derhalve de belijders van onzen Heer Jezus Christus alhier zich op die wijze nogmaals geplaatst zagen voor geheel dezelfde ongelegenheid, als hunne vaderen in de loop der zestiende eeuw tot handelend optreden noopte, en dat zij dien tengevolge, de verplichting indachtig die hun door het ambt der geloovigen is opgelegd, zich geroepen zagen, om in hun voetspoor te treden en te handelen gelijk door hen is gedaan; mogende zij onder geen voorwendsel langer dulden, dat met het Hervormd Genootschap, ook hunne kerk ongemerkt geheel van den grondslag harer Belijdenis, gelijk die rechtens in haar Drie Formulieren van eenigheid ligt, wierd afgeschoven, noch dat zij mede verantwoordelijk gesteld wierd voor de daden van ongerechtigheid en onchristelijken zin, die zich in geheel dit Hiërarchisch Kerkbestuur openbaarde zoodat zij met name niet op zich en hunne Kerk mochten laten rusten de medeverantwoordelijkheid voor de steeds voortgaande terzijdezetting van Gods heilig Woord, voor het verachten van Jezus Koningschap en voor het veroordelen van zoveel onschuld als waaraan deze Hiërarchie zich bezondigd heeft;
dat zij in dezen ernstige toestand, en met deze roeping van het ambt der geloovigen voor oogen, begonnen zijn, naar luid van Art 43 der Emdensche Kerkenorde van 1571 met elkanderen te zoeken en saam de schuld hunner Kerk als hunner eigene schuld voor ’s Heeren aangezicht te brengen, en wel verre van aanstonds buiten den voormaligen kerkeraad om te handelen veeleer begonnen zijn met zich tot dien kerkeraad te wenden, met dringende bede om de Gemeente Jesu Christi aan deze plaats toch niet te verlaten, maar met afsnijding van de haar dreigende Hiërarchie, haar levensbeginsel en daarmede haar bestaansrecht naar Goddelijke en menschelijke rechten te redden;
dat aan dit hun billijk verzoek, hetwelk toch niets anders bedoelde dan te doen dan wat de Wet des levens in Christus Kerk van alle trouwe ambtsdragers eischt, geen gehoor is verleend;
en dat zelfs geen enkel woord tot hen is gekomen, dat hope gaf van op andere wijze de reformatie der kerk aan deze plaats tot stand te zien komen;
en dat zij derhalve ziende hoe het leven van hun kerk gevaar liep ontwarende met wat ontzettende schuld van Christus verwerping en broedervervolging zij solidair voor God zou komen te staan, en zich niet langer kunnende verhelen, hoe zij van den grondslag in haar Belijdenis schier geheel werd afgedrongen, geoordeeld hebben niet langer te mogen stilzitten, maar verplicht te zijn om nogmaals (evenals hunne Vaderen in de zestiende eeuw aan zoo menige plaats) in den naam des Heeren Jezus krachtens het ambt der geloovigen met hulpe der nagebuurde kerken tot de instelling van een nieuw Kerkbestuur over te gaan dat als toen door de broederen, die bekenden alsnog tot de Gereformeerde Gezindheid te behooren en diensvolgens de Drie Formulieren onzer kerken (zijnde de Confessie, de Heidelbergsche Catechismus en de vijf artikelen van Dordrecht) nog van harte als accoord van kerkelijke gemeenschap te aanvaarden onder leiding van meergemelde consulent tot opzieners zijn verkozen de Br. J.Langenhof en J. Smelt en tot armverzorger de br E.J.Oelering die zich op den 14 juni 1892 als College saamkomende onder voorzitting van den Consulent als Kerkeraad hebben geoonstitueerd en dat de aldus in functie getredenen het als nu als eene zaak van hunne allereerste verplichting hebben beschouwd om elken twijfel over het karakter van hun optreden in de geaardheid hunner kerk op te heffen en te dieneinde uit te spreken 1e dat zij als opzieners en armverzorgers van dezelfde Kerk, die voor eeuwen hier ter plaatse gesticht wierd en in de zestiende eeuw door de hulpe van nagebuurde Kerken en Krachtens het ambt der gelovigen gereformeerd wierd, 2e dat zij als kerkeraad thans met hunne gemeente niet langer staande onder de Synodale Hiërarchie van 1816 voortaan ook maar het allergeringste meer uitstaande heeft;
en 3e dat zij thans voor hunne kerk de nimmer Wettelijk afgeschafte Kerkordening van onzen alouden Nationalen Synoden weer als geldig en van kracht hebben verklaard Westhalve zij, opdat de Overheid dezes lande hiervan niet onkundig mocht blijven, en voor zooveel noodig ter voldoening aan Art. 1 van de Wet van 15 september 1853 (Staatsblad no. 102) hiermede eerbiediglijk ter kennisse van Uwe Majesteit brengen dat tengevolge van deze tot stand gekomen reformatie (in gemeenschap met genabuurde kerken en uit kracht van het ambt der geloovigen ondernomen) hun Kerkgenootschap alhier van heden af leeft onder de kerkenordening die door onderscheidene Nationale Synoden vastgesteld en laatstelijk in 1619 gewijzigd wierd, en waarvan een exemplaar hierbij gaat;
welk exemplaar tevens aanwijst welke bepalingen dezer Kerkordening zijn die door den veranderden Staatkundigen toestand zin en beteekenis verloren en uit dien hoofde krachteloos wierden.
En hiermede hun kerkgenootschap bij voortduring aan de hooge bescherming der Overheid gelijk die in Art. 165 der Grondwet alle Kerkgenootschappen gelijkelijk is gewaarborgd, aanbevelende, bieden zij Uwe Majesteit hunne eerbiedige hulde en bidden haar de genade onzes Heeren toe.

(w.g.) Ds. H. J. Allaart, Bedienaar des Woords der Geref. Kerk van Deventer
’t Welk doende enz.,
(w.g.) J. Langenhof Ouderling
(w.g.) J. Smelt Ouderling
(w.g.) E.J. Oelering Diaken
Hengelo 14 juni 1892